Een museum midden in de “Vallée de l’Homme”
De geschiedenis van het museum
Het Nationaal Historisch Museum, dat tegelijkertijd een plek ter herinnering aan de Prehistorie, een bewaarplaats van voorwerpen, een onderzoekscentrum en een plek voor de verspreiding van zich constant ontwikkelende kennis is, is sinds zijn oprichting in het begin van de 20e eeuw zowel voor prehistorici als de bezoekers een referentie. Het in de buurt van de belangrijkste, door de UNESCO op de Werelderfgoedlijst van de mensheid geplaatste vrijplaatsen van de grotschilderkunst (grotten van Font-de-Gaume, Combarelles….) gelegen museum herbergt uitzonderlijke collecties waarmee men zich een idee kan vormen van de aanwezigheid van de mens alhier sinds meer dan 400.000 jaar.
Vanaf 1913 koopt de onvermoeibare onderzoeker Denis Peyrony, aan wie wij de ontdekking van talrijke bezienswaardigheden te danken hebben, voor rekening van de overheid de ruïnes van het kasteel van Les Eyzies, om ter plaatse het archeologische erfgoed van de vallei van de Vézère te kunnen bewaren, onderzoeken en tentoonstellen. Deze regio is in veel opzichten interessant, zoals de lange bezetting hiervan gedurende de hele Prehistorie, als ideale schuilplaats voor de menselijke en dierlijke bevolkingsgroepen tijdens de ijstijden van het Quartair, de uitstekende conserveringsvoorwaarden en een hoogwaardige wetenschappelijke research. Dit is trouwens de streek waar de Mensheid zijn vermogen tot symbolische uitdrukking begint te ontwikkelen, zowel bij de Neanderthalers met hun eerste begravingsrituelen (- 80.000), als bij de Homo sapiens (de moderne mens) met het verschijnen van de monumentale kunst in diverse vormen (- 35.000).
De op 19 juli 2004 geopende, door de Parijse architect Jean-Pierre Buffi ontworpen uitbouw heeft de ontvangstcapaciteit van het museum aanzienlijk vergroot en biedt tegenwoordig het publiek de beste voorwaarden voor een geslaagd bezoek. Hier staan namelijk meer dan 18.000 voorwerpen uitgestald op een oppervlakte van ca. 1.500 m² in een geheel nieuwe museografie.
De geschiedenis van het kasteel
FWe kunnen niet anders dan de duurzaamheid van de aan het klif van Les Eyzies hangende woning constateren. De bevoorrechte plaats van het bovenste terras dat uitkijkt over een weids jachtterrein en een plek waar de troepen rendieren langs moesten, was waarschijnlijk de belangrijkste reden voor de rendierjagers uit het Magdalénien, 12.000 jaar geleden, om hier hun oog op te laten vallen. Er zijn nog steeds sporen te vinden van hun installatie, geklemd tussen de twee hoofdgebouwen van het kasteel, daar waar zij in het begin van de 20e eeuw ontdekt en opgegraven werden. Maar tussen deze twee uitersten en na een middeleeuwse tussenperiode, waar nog niet veel van bekend is en waaraan men waarschijnlijk de in de rots achtergebleven afdrukken te danken heeft (gaten voor palen en balken, druiplijsten en cluzeaux (ondergrondse schuilplaatsen)), verdient de geschiedenis van het kasteel van Les Eyzies al onze aandacht.
In tegenstelling tot beweringen uit de traditionele literatuur, is dit stevige bouwwerk vrij recent en de bouw hiervan is innig verbonden met de persoonlijke geschiedenis van de familie van Beynac. We vinden namelijk in de in 1585 geregistreerde akte van schenking van Jeanne de Campnac ten gunste van haar jongste zoon, Jean-Guy de Beynac, de eerste vermelding van het bestaan van het kasteel. Enkele jaren daarvoor (op 11 december 1578), had Jean-Guy het recht toegewezen gekregen een vestingwoning op de plaats van zijn keuze te bouwen. Alle eer komt dus toe aan dit kleurrijke personage, wiens bestaan op een historische avonturenroman lijkt, die goed het voordeel inzag van deze, goed verscholen, handig gelegen plek op het punt waar de Beune en de Vézère samenkomen, twee verbindingswegen die men bijna verplicht was te nemen in deze bosrijke regio.
Een kwart eeuw na zijn bouw werd het kasteel bijna gesloopt door een besluit van de Particuliere Raad van maart 1606, maar door tussenkomst van Turenne werd deze dreiging opgeschort. Na de dood van Jean-Guy, rond 1615, brachten zijn erfgenamen slechts kleine wijzigingen aan het gebouw aan, vooral omdat deze familie niet door het lot der wapenen gespaard werd, met drie zonen die op de slagvelden van Lodewijk XIV sneuvelden. In 1748 vallen het kasteel en de bijbehorende grond, door een huwelijk, ten deel aan Elisabeth de la Borie de Campagne, die hier tot haar dood toe zou blijven wonen. Géraud, haar kleinzoon, toonde het verlangen het gebouw te renoveren, maar de Franse Revolutie maakte een eind aan zijn plannen en dwong hem te emigreren. De ironie van het lot wil dat François Lassudrie het gebouw in het jaar XI van de Franse republikeinse kalender overneemt... om er een steengroeve van te maken!
Het is het begin van de verbrokkeling, die door de erfgenamen wordt voortgezet tot in 1846, wanneer de familie Esclafer tot de reddende overname overgaat. Het werd tijd. Van deze naargeestige ruïne zijn alleen nog enkele cyclopische muren, enkele kruiskozijnen met middenstijlen en een wachttorentje over; in het gebouw zijn slechts twee overwelfde zalen en twee monumentale schoorstenen aan de ramp ontsnapt. In 1913 koopt Denis Peyrony voor rekening van de overheid de ruïnes van het kasteel van Les Eyzies om hier een depot voor de opgravingen en een waar museum in te richten: een nieuw hoofdstuk van de geschiedenis kan nu beginnen...